Altijd ik! – Fragment van tweede verhaallijn

WEEK 1, VRIJDAG, 17u22

Met haar rechterhand trekt ze de donkere houten deurknop naar zich toe. Terwijl ze met haar linkerhand de huissleutel in het slot steekt en naar links draait, zet ze haar rechtervoet tegen de dorpel van de deur en duwt hem zo open. Ze zet een stap over de drempel en geeft de deur nog een zet. Nu zwaait deze zo ver open dat ze haar fiets, die ze even tegen de afvoerpijp naast de deur had gezet, naar binnen kan rijden. Ze tilt hem op aan het stuur, net iets boven haar macht. Even later staat de fiets tegen de linkermuur van het halletje, op slot. Met haar voet geeft ze de deur achterwaarts weer een zet, zodat deze met een behoorlijke klap in het slot valt. Dan blijft ze even met haar linkerarm leunend tegen de trapleuning staan. Ze is moe. Ze ziet er tegenop om de twee lange trappen omhoog te moeten gaan. Met zware tred loopt ze over oude, kale treden. Op de overloop luistert ze even aan een dichte deur. Ze hoort niets, haar benedenbuurvrouw zal nog niet thuis zijn. Dan vervolgt ze haar weg naar de volgende verdieping en even later maakt ze haar eigen deur open, stapt haar kamer binnen en ploft op de bank.

“Ik ben bekaf…!”

Ze zegt het tegen niemand anders dan tegen zichzelf. Met de benen wijd en gestrekt voor zich, hangt ze in de kussens die op de kobaltblauwe, enigszins versleten bank verspreid liggen. Vaalgroene, enigszins versleten kussens die ze zelf helemaal niet bij de kleur van de bank vindt passen. Maar ze zijn groot en lekker zacht.

Ze kijkt op haar horloge en ziet dat het al kwart voor zes is. Met moeite dwingt ze zich weer op te staan. Ze loopt naar het kleine, bruine keukenblok dat zich om de hoek van de L-vormige kamer bevindt. Ze opent het linker bovenkastje en kijkt onderzoekend naar de inhoud.

“Spaghetti, tomatenpuree, eh…” mompelt ze. “Shit, even snel naar de super!”

Met een paar passen is ze bij haar kamerdeur, grist en passant de sleutels van de bank, draait de kamerdeur achter zich in het slot en stommelt de twee trappen af. De klemmende voordeur krijgt een schop en schiet open.

Met flinke pas loopt ze de straat uit, de hoek om naar de supermarkt. Ze ziet mensen naar buiten komen, ze is dus waarschijnlijk nog op tijd. De laatste twintig meter maakt ze nog iets meer vaart. Bij de ingang botst ze tegen een wat oudere vrouw.

“Oh, sorry!” excuseert ze zich in het voorbijgaan. Snel loopt ze naar de vleesafdeling. Als ze bij de koelvitrine staat en probeert te besluiten wat voor gehakt ze zal nemen, bedenkt ze dat ze misschien niet eens voldoende geld bij zich heeft. Ze voelt snel in de rechterzak van haar spijkerbroek en diept een briefje van vijf op. Oh, dat is wel voldoende. Of zal ze een blikje tonijn kopen? Dat is wel goedkoper… Ze denkt even na en besluit dan toch de gehakt te nemen, half om half, dat dan wel. Als ze een paar tellen later achteraan sluit bij de rij voor de kassa, ziet ze haar overbuurman staan. Die man ziet er altijd zo mistroostig uit! Alsof hij ongelukkig is, al het wereldleed met zich meedraagt. Nou ja, ze kent hem niet dus is het lastig in te schatten hoe die man is. Ze ziet hoe hij de supermarkt uitloopt met een tasje met boodschappen. Gek is dat: als ze zo’n man alleen ziet, met zo’n tasje met boodschappen, dan vindt ze dat altijd een beetje zielig. Ze kijkt nog eens goed. Hij doet haar aan iemand denken… ja, nu ziet ze het. Hij zou het kunnen zijn!

Dan is ze zelf aan de beurt. De caissière scant de streepjescode. “Dat is dan twee euro zeventien” klinkt het vriendelijk. Ze overhandigt de caissière het briefje van vijf en houdt haar hand op voor het wisselgeld.

“Fijne avond nog!” klinkt het zangerig. Half binnensmonds antwoordt ze: “Dank je, hetzelfde!”

 

WEEK 2, DINSDAG 22u33

Hoe lang heeft ze nu al over haar scherm heen naar buiten zitten staren? Het toetsenbord van zich af geschoven, haar hoofd ondersteunend met beide armen die ze met de ellebogen net voor het toetsenbord geplaatst heeft. Haar kin past in de palm van haar rechterhand, haar vingers zitten gebogen voor haar mond. Buiten blijft alles steeds hetzelfde. Geen teken van leven, nou ja, af en toe een vogel die tussen de daken door scheert. Zojuist heeft ze kerkklok horen slaan.

Het was zo gemakkelijk beloofd: ieder probeert in contact te komen met iemand die je niet kent en van wie je verwacht dat die persoon wel een steuntje in de rug kan gebruiken. Ouderen, alleenstaanden… Niet moeilijk doen, geen gepreek of willen overtuigen, gewoon mensen aan het denken zetten. Toen ze het elkaar beloofden, had ze niet gedacht dat het zo lastig kon zijn om met iemand in contact te komen die je niet kent. Oh, ze wist eigenlijk wel meteen wie ze wilde benaderen, maar wat zeg je tegen zo iemand die je alleen van gezicht kent? Spreek je iemand aan op straat? Stuur je een briefje? Stel je een vraag? En welke vraag stel je dan? En wat als die persoon jouw toenadering helemaal niet op prijs stelt? Wat doe je als iemand agressief reageert? Daar hadden ze het gisteravond niet over gehad! Niemand had er toen aan gedacht dat mensen er soms niet van gediend zijn, dat ze het een vorm van lastig vallen vinden…

Ze rolt met haar bureaustoel naar achteren tot haar benen gestrekt zijn en de rugleuning de tafel achter haar raakt. Verdorie, het is lastiger dan gedacht! Ze staat met moeite op uit haar stoel. Moeilijk hoor dat opstaan, als je eigenlijk meer ligt dan zit in je stoel. Ze loopt naar de keuken en pakt een glas dat ze vult met water uit de kraan. Ze neemt twee flinke slokken en zet het glas even neer op de eettafel. Als ze zich omdraait ziet ze zichzelf in de passpiegel die ze daar drie weken geleden heeft opgehangen. Ze kijkt zichzelf aan. Haar rode haren lijken een stuk blonder nu er een streep zonlicht op valt.

“Wie ben jij eigenlijk, San? Wat gaat er in je om?”

Ze spreekt de woorden niet uit, bang voor de confrontatie met haar eigen gedachten, haar eigen twijfels, haar eigen stem. Haar lippen bewegen en vormen woorden, maar er klinkt geen geluid als ze zegt:

“Ik wil je best eens beter leren kennen!”

Ze glimlacht. Het doet haar denken aan toen, bijna een jaar geleden op straat. Ze kan er nu om glimlachen, maar geeft geen antwoord op haar eigen vraag.

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Altijd ik! (boekfragment 6)

Als het derde deel van de symfonie begint, met zo’n opgewekt en levendig thema, stopt hij met het mijmeren en filosoferen. Hij staat op uit de comfortabele stoel en loopt naar de keuken. Tjonge, een half uur verder zonder dat hij iets gedaan heeft. Nu is het al half acht geweest en moet hij nog gaan eten. Hij pakt de boodschappen uit de plastic tas, legt de witlof en de kipfilet naast de wasbak op het aanrecht. De sla, de gehaktballetjes en de frisdrank bergt hij op in de koelkast. De andere spullen gaan de keukenkastjes in. Dan maakt hij de witlof schoon en kruidt hij de kipfilet met wat zout en peper. Hij heeft geen zin meer om nog aardappels te schillen, hij eet wel alleen de groenten en de kip.

Als hij vijfentwintig minuten later zijn bord op de kleine salontafel zet, kan hij gelukkig nog net een laatste stuk van het journaal zien. Hij snijdt de kipfilet in kleine stukjes en werkt het vlees samen met de witlof naar binnen. Terwijl hij eet, maakt hij met z’n linkerhand de maandelijkse post van de hifiwinkel open. Er staan enkele leuke luidsprekersets in de aanbieding. Misschien wordt het toch eens tijd om zijn oude luidsprekers in te ruilen. Of ze op Marktplaats te zetten. Wacht, hij had toch net tussen de reclame ook een folder van de lokale concurrent zien liggen! Hij slikt snel de laatste hap witlof weg, zet z’n bord met vork en mes op het aanrecht en loopt de trap af. Daar, onder aan de trap, liggen de reclamefolders van meerdere dagen. Hij pakt de stapel op en neemt hem mee naar boven. Hij gaat met de stapel weer op de bank zitten. Vanuit de televisie schettert de reclame hem in de oren. Hij pakt de afstandbediening en zet het geluid uit. Dan zoekt hij tussen de stapel folders naar die van Symphonica. Een goede hifiwinkel aan de uitvalsweg vanaf de binnenstad. Hij bladert de folder door op zoek naar luidsprekers. Op de op een na laatste bladzijde vindt hij wat hij zoekt. Warempel, dezelfde set in de aanbieding, alleen bijna honderd euro goedkoper! Hm, toch iets om over na te denken. Nou ja, het hoeft niet meteen. Als hij andere boxen koopt, dan zal hij ook wel een andere versterker nodig hebben, en een andere cd-speler natuurlijk. Dan loopt het toch weer flink in de papieren! Nou, hij zal er toch eens over gaan nadenken. Hij schuift de folders weer bij elkaar. Dan valt zijn oog ineens op een envelop, zonder naam of adres erop, met een fel gele kleur. Hij maakt de envelop open en haalt er een vrijwel leeg wit vel papier uit. Ongeveer in het midden van het vel staat met niet al te grote letters: “Wie bent u eigenlijk?” en daaronder: “Ik wil graag eens met u praten.” Geen afzender, geen telefoonnummer, geen adres. Het lijkt of het direct aan hem gericht is, want het vel papier lijkt op een printje of kopie. Bijzonder. Hij beseft dat zo’n reclamestunt goed bedacht is, want het intrigeert hem. Van wat voor bedrijf of winkel zou dit afkomstig zijn? Welke cursusboer zou hier achter zitten? Of misschien wel een of ander kerkgenootschap of een filosofische beweging…

Dan pakt hij alles bij elkaar en doet de folders in de plastic tas die nog op het aanrecht lag. Hij zet de tas bij de trap. Die zal hij morgenochtend wel mee naar beneden nemen. Hij zet thee, wast af en ploft even later weer op de bank. Zo. Hij zet het geluid van de televisie weer aan en blijkt net op tijd om een aflevering van een Amerikaanse detectiveserie te kunnen zien.

WEEK 3, DINSDAG 16u35

“Arie, we zijn nu halverwege onze tijd voor vandaag, en ik heb je nog maar nauwelijks iets horen zeggen, dat je tijdens de vorige keer nog niet gezegd hebt. Heb je eigenlijk kunnen nadenken over mijn vraag van de vorige week?” Claudette kijkt hem weer op haar eigen vorsende wijze aan. Hij moet haar nu wel weer antwoorden. Hoe kan hij haar zeggen dat hij de hele week met die vraag geworsteld heeft zonder er een antwoord op te kunnen geven? Wat zal ze dan van hem vinden? Zal ze dan niet denken: Jezus, wat een loser is die Arie! Die weet met zijn zevenenveertig jaar nog steeds niet hoe hij zelf in elkaar steekt! De stumper! Maar ja, wat kan hij er aan doen? Hij weet het gewoon niet, hij heeft zichzelf niet gemaakt! Even tijd winnen:

“Je bedoelt de vraag over die belemmeringen?”

“Ja, precies. Ik hoor je nu herhalen wat je vorige week zei, namelijk dat het werk je niet goed bevalt, dat het alleen zijn niet goed bevalt, dat het je niet bevalt dat je jouw dochters zo weinig ziet. Je somt de dingen op in dezelfde volgorde als vorige week. Mijn vraag aan jou is: wat belemmert jou dan om bijvoorbeeld contact te zoeken met je dochters?”

“Tja, dat weet ik eigenlijk niet.”

“Ja, en…?”

“Nou, ik denk dat ze het nu wel goed hebben bij hun moeder. En haar vriend. Hij is best aardig, lijkt me.” Hij is even stil. Claudette kijkt hem hoopvol aan, nee, eigenlijk meer bemoedigend. In haar ogen ziet hij wat ze hem zeggen wil: “Toe maar, vertel maar, gooi het er uit!” Maar hij weet niet wat hij vertellen moet, wat hij er uit moet gooien. “Eh, ik weet het niet precies. Ik denk, dat de meiden mij niet meer zo nodig hebben.” Weer houdt hij zijn mond dicht. Claudette zegt ook niets. Ze kijkt hem alleen maar aan. “Ja, waarom zouden ze ook naar mij toe komen? Overdag ben ik er toch niet. En ’s avonds hebben ze hun sportclubs, streetdance. En natuurlijk willen ze liever bij hun vrienden zijn dan bij mij. Dat lijkt me logisch voor meiden op die leeftijd. Je moet ook niet vergeten dat ik niet hun biologische vader ben. Ik heb hen wel helpen opvoeden, maar we hebben geen gemeenschappelijke eigenschappen.”

“Hoor je wel wat je eigenlijk zegt?” Claudette kijkt hem met een ongekend felle blik aan. Nog eens zegt ze, maar nu spreekt ze de woorden zachter en trager uit: “Hoor je wel wat je eigenlijk zegt?”

“Eh?”

“Arie, ik hoor jou zeggen: mijn dochters hebben niets aan mij. Hebben niets vàn mij. Ik ben niet belangrijk.”

Claudette kijkt hem met gefronste wenkbrauwen aan. Ze knijpt haar ogen toe tot spleetjes. Ze spreekt zacht, articuleert elk woord nadrukkelijk als ze zich naar hem toebuigt en zegt: “Is dat wat jij van jezelf vindt? Is dit hoe jij naar jezelf kijkt: ik ben niet belangrijk?”

Hij moet toegeven, ze heeft hem ineens aan het denken gezet. Toen ze hem vroeg of hij wel hoorde wat hij zelf zei, schrok hij van haar. En nu geeft ze hem een verklaring voor zijn eigen gedrag. Zijn gedachten gaan nu razendsnel. Ze zou best wel eens een punt kunnen hebben. Hij vindt zichzelf niet zo belangrijk. In zijn vaderrol is hij hopeloos tekort geschoten. Hij is jarenlang de man geweest ‘die op zondag het vlees snijdt’. En toen hij, mede door de nogal confronterende televisieboodschap er iets aan wilde veranderen, merkte hij dat zijn vrouw het eigenlijk zo wel best vond. Ze had geen behoefte meer aan een groter aandeel van hem in de opvoeding. “Oh, ga jij nu ineens opvoeden? Nu Silvia naar het voortgezet onderwijs gaat, wordt het menens en kom jij in beeld? Wat denk je wel? Al die jaren heb ik er alleen voor gestaan. Waar was jij al die tijd? Aan het werk toch? Die verdomde gemeente is belangrijker dan je eigen gezin!” Zijn vrouw had hem minachtend aangekeken, haar hoofd wat gedraaid en haar kin iets omhoog. En met een spottend lachje had ze zich van hem afgewend. En hij had niets gezegd. Hij wist dat ze gelijk had. Hij kon niets inbrengen tegen haar redenering. En toen hij twee maanden later vertelde dat hij gesolliciteerd had en weg wilde bij ‘die verdomde gemeente’, had ze haar schouders opgehaald en gemompeld: “Je doet maar!”. Daarna was ze weggegaan naar de buurvrouw. Pas ’s avonds laat, toen Silvia en Daniela al lang sliepen en hij in de slaapkamer naar de avondtalkshow keek, had hij beneden de deur horen opengaan. Snel had hij de televisie uitgezet, het licht uitgedaan en had zich op zijn zij gedraaid. Halverwege de nacht had hij wel gehoord hoe zij in bed kroop, maar hij was in een veel te diepe slaap geweest om te reageren. Toen hij de volgende ochtend wakker werd, had hij haar, terwijl hij op zijn elleboog steunde, van opzij aangekeken. Hij voelde geen warmte meer van haar naar hem. En bij zichzelf voelde hij niets. Het enige wat hij toen beseft had, was dat zijn huwelijk nu voorbij was. Hij had haar niet wakker gemaakt, had haar niet gedag gezegd, geen zoen gegeven. Die dag had hij op kantoor zich niet op zijn werk kunnen concentreren. Steeds waren zijn gedachten bij haar geweest. Wat kon hij nog doen? Hij moest er met haar over praten, toegeven dat hij het had laten zitten. Hij had moeten zeggen dat hij het nu echt anders wilde. Maar toen hij ’s avonds thuis kwam, had hij het niet gedurfd. Hij had haar gekust, in haar nek, maar ze had niet gereageerd. Die avond was hij niet naar zijn werkkamer gegaan. In plaats daarvan had hij plaats genomen op de bank. Hij had gekeken wat zij gekeken had. En toen hij om negen uur ’s avonds gevraagd had of de meisjes al naar bed waren, had ze hem vinnig geantwoord: “Zo zie je maar hoe betrokken jij bent bij de meiden. Die hebben elke woensdagavond streetdance. Om half tien zijn ze thuis, dan geef ik ze wat te drinken en daarna gaan ze douchen en slapen. Iedere woensdag! Of wil jij straks iets te drinken voor ze maken? Dat mag best hoor!” Ze had hem weer minachtend aangekeken. Langzaam had hij zijn hoofd geschud. “Nee, doe jij maar als altijd.” Verder had hij niets gezegd. Toen hij de schuurdeur hoorde opengaan en de meiden giebelend hoorde aankomen, was hij snel naar boven gelopen, naar zijn werkkamer. Zie je wel, toen was hij al een loser!

“Arie, dus je vindt jezelf niet belangrijk? Ik zie je denken, maar je vertelt me niet wat er in je omgaat. Je staart wat voor je uit, maar wil je mij ook vertellen waar je aan denkt?”

Hij kijkt op. Hij was zeker in gedachten verzonken geweest. Maar hij herstelt zich snel. Ineens is het hem duidelijk. Wat doet hij hier eigenlijk? Hij voelt zich ineens boos worden. Hoe komt ze er nu bij dat hij zichzelf niet van belang vindt? Waar haalt ze die wijsheid vandaan? Heeft ze daarvoor gestudeerd of zo?

“Weet je, Claudette, deze coaching is niks voor mij! Jij stelt me steeds vragen waarop ik geen antwoord weet. De hele week heb ik nagedacht over die zogenaamde belemmeringen. Nou, ik kan je vertellen: ik weet het niet! Ik weet het echt niet!” Hij hoort zichzelf steeds harder praten. Hij durft haar niet aan te kijken, hij kijkt naar het schilderij aan de muur waar hij dit keer weer tegenover zit. “Ik weet niet of ik dit kan, ik weet niet of ik dit wil. We zitten hier een uur te praten, maar wat schiet ik er mee op?  Straks ga ik weg en dan geef jij mij weer huiswerk mee.” Als hij het woord huiswerk uitspreekt, maakt hij met de wijs- en middelvinger van beide handen zogenaamde aanhalingstekens in de lucht. “Dan krijg ik weer een vraag waarover ik vast na moet denken. Maar ik pijnig mijn hersens de hele week. Tijdens het boodschappen doen, tijdens het eten koken, als ik op bed lig, Als ik werk dwalen mijn gedachten steeds af naar jouw vraag: “Maar Arie, wat belemmert jou dan om te zijn wie je wilt zijn?”” Terwijl hij dit zegt, imiteert hij haar stem en intonatie. “Nou, Claudette, ik weet het niet!”

Hij heeft het warm, zijn hoofd moet nu rood van opwinding zijn. Zijn handen voelen klam aan. Hij staart naar een plek op het schilderij op de muur tegenover hem. Hij durft haar nu niet aan te kijken. Hij schaamt zich voor zijn uitval, hij had zich beter moeten beheersen. Wat is er toch met hem aan de hand? Die coaching lijkt van alles los te maken, maar het wordt er voor hem niet overzichtelijker van. Al die vragen, wat schiet hij er mee op als hij toch geen antwoorden weet of krijgt? Hij wil hier weg. Het liefst zou hij haar nu vertellen wat hij op de gang, bij zijn werk, geroepen heeft vorige week. Maar hij blijft naar de gele vlekken van het schilderij staren. Dan schuift hij de stoel rustig naar achteren. Hij staat op.

“Ik moet nu weg.”

Hij kijkt Claudette schuin aan. Ze lijkt totaal onbewogen, ondanks zijn retirade. Hij ziet hoe ze hem aankijkt, maar hij wendt zijn hoofd af. Hoe kan hij haar nu aankijken?

“Wacht even, Arie, ik denk dat we nu op de goede weg zijn!”

“Nee, eh, niet dus. Ik moet weg!” Hij pakt zijn jas van de kapstokhaak en zet twee grote passen naar de deur. Hij doet de deur open. Dan, alsof hij spijt heeft, draait hij zich in de deuropening om: “Ik bel je wel van de week…”

Als hij met haastige passen naar de hal loopt, hoort hij nog juist de receptioniste, Yvonne, hem toeroepen: “Pas op het afstapje!”

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Altijd ik! (boekfragment 5)

WEEK 2, DINSDAG, 18u43

Hoe zei ze dat nu ook al weer? “Wat belemmert jou om te zijn wie je wilt zijn?”
Tja, wat belemmert hem? Wat belemmert hem om te zijn wie hij wil zijn? Belemmeringen, tja… Terwijl hij zijn Albert Heijn – muntje in het daarvoor bestemde gleufje duwt van het winkelwagentje en de metalen ketting losmaakt van het karretje dat voor het zijne nog vastgedrukt staat in een rij, probeert hij die gedachte los te laten en zich te concentreren op de boodschappen voor het avondeten. Wat zal hij vanavond eten? Hij heeft eigenlijk niet veel zin meer om uitgebreid voor zichzelf te gaan staan koken, maar ooit heeft hij zichzelf plechtig beloofd doordeweeks altijd zelf iets te eten te maken. Geen kant-en-klaar maaltijden, alleen echt eten. Maar wat dan, vandaag?

Hij duwt het karretje door een gangpad waar links en rechts zoutjes, snacks en koekjes, snoep en chocolade staan. Bijna achteloos pakt hij een rol San Francisco biscuit, een zak droptoffees, van die ribbelchips, naturel natuurlijk, en pepsels. Als hij aan het einde van het gangpad linksaf draait en de groenteafdeling nadert, heeft hij nog steeds geen idee wat hij die avond wil eten. De witlof is in de aanbieding, net als de gemengde sla. Hij loopt naar het krat met de witlof en zoekt naar kleine, slanke stronken. Hij laat er vijf in het plastic zakje glijden dat hij van de rol heeft weten los te trekken. Oké, witlof dus. Aardappels? Heeft-ie nog genoeg thuis. Misschien toch vast sla meenemen, dan hoeft hij morgen niet opnieuw de winkel in. Hij bekijkt de zakjes sla en snapt meteen waarom ze in de aanbieding zijn. Nog één dag voor de uiterste verkoopdatum… nee, daar ziet hij toch vanaf! Maar wel een goed idee om sla mee te nemen. In de schappen rechts van hem ligt het vol met verschillende soorten. Hij pakt de gemengde krulsla, gooit het zakje in de kar en draait het wagentje naar de vleesafdeling. Direct pakt hij een bakje met twee kipfilets. Genoeg voor twee dagen. Die filets kan hij vandaag braden en er dan ook morgen nog van eten. En passant pakt hij nog een bakje met Zweedse gehaktballetjes van de plank en legt deze bovenop de kipfilets. Oh, nog wat te drinken! Als hij even later bij de kassa in de rij staat, kijkt hij met een zekere voldoening naar de etenswaren in de winkelwagen. Hij heeft voor twee dagen in kunnen slaan, dat betekent dat hij morgen in ieder geval niet opnieuw een supermarkt in hoeft.

Als hij door de automatische schuifdeuren de supermarkt verlaat en met het plastic tasje met boodschappen buiten op het plein staat, begint het net te regenen. Een zomerse bui, zo eentje waarnaar je eigenlijk de hele dag al verlangd hebt. De regen plenst neer en in een mum van tijd staan er plassen in de oneffenheden van het straatwerk. Hij loopt een paar passen achteruit, zodat hij weer in de deuropening staat. Het regenwater spat vanaf de straatstenen op tegen zijn broekspijpen en hij voelt hoe een paar druppels water zich tussen zijn sokken en schoenen wringen. Hij hoort het mechanisme van de schuifdeuren tikken. Zo te horen staat hij precies voor het oog van de laser die het open en dichtgaan van de schuifdeuren regelt. ‘Tik’. Even niets. Dan weer ‘tik’. Of ‘klik’. Hoe moet je dat geluid noemen? Hij weet het niet. Alsof het belangrijk is om te weten hoe je het geluid van een automatische deuropener noemt. Een tik of een klik. Hij kijkt omhoog en ziet al weer flinke stukken blauwe lucht. Nog even en het zal al weer droog zijn. Hij kan best alvast gaan lopen, het regent niet echt hard meer. Maar hij kan natuurlijk ook gewoon nog een minuut hier in de deuropening van de supermarkt blijven staan. ‘Klik’. Of is het toch meer ‘tik’? Dan beent hij ineens met grote passen het plein over. Hij probeert zoveel mogelijk de plassen te ontwijken, maar wil tegelijkertijd ook een rechte lijn aanhouden om de oversteek zo snel mogelijk te maken. Het lukt niet. Na amper vijftien meter belandt hij met zijn linkerschoen in een flinke plas. Regenwater loopt snel zijn schoen binnen en doorweekt zijn sok. Hij kijkt naar zijn linkervoet en ziet hoe het water tijdens het lopen uit zijn schoen gepompt wordt. Hij loopt door. De laatste druppels vallen. Zijn overhemd is vochtig geworden, maar niet echt nat. Het valt allemaal mee. Als hij straks thuis is, zal hij wel eerst even een droog t-shirt aantrekken! Bijna aan de overkant van het plein ziet hij hoe een van de regenpijpen van een historisch pand het water dat van de schuine kap stroomt niet kan verwerken. Het water bruist over de randen van de dakgoot en spuit door de naden van de regenpijp. Kennelijk een verstopping. Hij loopt er met een boogje omheen. Als hij het pand waar hij een ruime bovenverdieping huurt tot op een meter of tien is genaderd, voelt hij met zijn rechterhand in zijn broekzak. Hij diept zijn huissleutel op en loopt naar de deur. Hij steekt de sleutel in het slot, draait ‘m naar links en duwt de zware, hardhouten deur naar binnen open. Op de mat ligt post en wat reclame. Terwijl hij met zijn linkerhand nog steeds de plastic tas met boodschappen draagt, bukt hij zich om met de andere hand de post op te rapen. Een envelop van de bank, waarschijnlijk een rekeningoverzicht, de FMM en de maandelijkse post van de hifiwinkel in de stad. De reclameblaadjes schuift hij met zijn rechtervoet naar de rechterkant van de kleine hal. Bij die van gisteren. Met dezelfde voet geeft hij de deur nu een trap zodat deze dichtslaat in het slot. Dan duwt hij met zijn kin tegen de lichtschakelaar waardoor er bovenaan de trap waar hij voor staat een lamp gaat branden. Dan loopt hij naar boven, waar hij de tas met boodschappen op de grond van de overloop zet. De post legt hij op het kleine, bruine tafeltje dat tegen de muur staat, rechts naast de deur. Nu hij beide handen weer vrij heeft, doet hij de deur open die naar de kamer leidt en pakt de boodschappentas op. Hij loopt naar een afgescheiden hoek aan de achterkant van het appartement waar de keuken is. Hij zet de boodschappentas op het aanrecht, schuin tegen de achterwand zodat deze niet omvalt. Dan loopt hij naar de voorkant waar de zon nu weer onbarmhartig fel naar binnen schijnt. Hij trekt aan het koord van de zonwering en met een hoop geritsel van de lamellen, komt de luxaflex naar beneden. Hij draait de lamellen bijna helemaal dicht. Dan herhaalt hij dit bij het andere raam aan de voorkant. Zo, dat scheelt! Nu een muziekje. Hij loopt naar een grote open kast, waar in de middelste van de vijf metersbrede schappen zijn oude Denon – versterker staat, zijn trots van vijftien jaar geleden. Samen met de Hepta’s ooit voor veel geld aangeschaft, nooit afstand van kunnen doen ook al zeggen vrienden dat hij al lang toe is aan iets nieuws en moderns. Hij schakelt de versterker in, drukt op een schakelaar van de cd-speler en drukt op ‘play’. Slechts enkele seconden later klinken de eerste klanken van Dvorak’s Symphony nr. 9 door het appartement. ‘From the New World’ weet hij. De eerste maten van het Adagio lijken rust te brengen en nodigen uit de versterker harder te zetten. Maar binnen de minuut wordt die rust verbroken door de spanningsvolle inzet van het ‘Wiener Philharmoniker’. Het orkest knalt de luidsprekers uit om dan direct weer in te binden. Hij is ondertussen gaan zitten in de fauteuil die hem èn een goed geluid èn een goed uitzicht op de winkelstraat garandeert. Met de ogen dicht laat hij zich even meevoeren door de muziek. Hij ziet zichzelf even als een kolonist die de uitgestrekte vlaktes van Noord-Amerika tegemoet treedt. Zou hij in staat zijn om als een pionier onbekende oorden te verkennen? En hoe zou hij dan reizen, alleen of met vrienden of een groep? En hoewel het hem enerzijds aantrekkelijk lijkt om helemaal alleen er op uit te gaan, weet hij van zichzelf ook drommels goed dat hij een dergelijk avontuur niet graag alleen zou aangaan. Liever zou hij met het beschermende gezelschap van een of twee goede vrienden op reis gaan. Dan ineens spookt de vraag van Claudette weer in zijn hoofd. “Wat belemmert je om te zijn wie je wilt zijn?” had ze hem gevraagd. Heel nadrukkelijk had ze hem daarbij aangekeken, alsof ze probeerde via zijn ogen zijn gedachten binnen te dringen. “Wat belemmert je?”

De laatste, bijna bombastische klanken van het Allegro Molto nopen hem de muziek zachter te zetten. Zo kan hij niet nadenken! Maar als even later het subtiele thema van het Largo klinken, krijgt hij de neiging de ogen opnieuw te sluiten en weg te doezelen. Tja, wat belemmert hem? Wat zijn belemmeringen eigenlijk. Iets, of iemand, wat hem verhindert iets te bereiken? Iets wat jou verhindert een bepaald doel te bereiken. Wat is zijn doel dan? Had Claudette in het eerste gesprek al niet gesproken over ‘worden wie je bent’? En nu dan het ‘zijn wie je wilt zijn’… Wie is hij dan eigenlijk en wie wil hij zijn? Van zichzelf weet hij dat hij altijd moeite heeft met de platvloerse vragen “Hoe gaat het met je?” en “Hoe is het, alles goed?” Dat zijn toch vragen waarop niemand een echt antwoord geeft? Als Claudette het hem nu zou vragen, zou hij dan zeggen: het gaat fucking klote? Zoals hij het gisteren geschreeuwd had door de gang op kantoor, dat was zijn gevoel geweest van dat moment. Zou hij dat nu ook zeggen tegen zijn coach? Wie is hij eigenlijk nu, op dit moment? En als je weet wie je nu bent, weet je dan ook wie je morgen bent? Ben je alle dagen dan een andere persoon? En wie wil hij eigenlijk zijn, wie zijn de personen tegen wie hij opkijkt?

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Altijd ik! (boekfragment 4)

WEEK 2, MAANDAG, 15u51

“Arie, jouw afspraak van half vier zit beneden bij de receptie!” De stem van Gerda, die ouwe taart van het secretariaat, tettert in zijn oor. 
“Oké, ik loop naar beneden.”

Hij legt de telefoon neer. Hij laat zich achterover in zijn stoel zakken. Hij sluit zijn ogen. Even niks. Maar nauwelijks tien seconden later staat hij op. Hij loopt naar de hoge grijze kast die links naast de deur van zijn kantoor staat en doet de deur open. Aan de binnenkant van de kastdeur heeft zijn voorgangster een spiegel gemonteerd, waar hij zo nu en dan dankbaar voor is. Hij kijkt in de spiegel, trekt de kraag van zijn overhemd onder het colbert vandaan. Snel haalt hij nog een hand door zijn haar. Dan doet hij de kastdeur weer dicht en opent de deur van zijn kantoor. Hij draait linksom de gang in. Zelfs nu, na de twee jaar dat hij hier in dit deel van het gebouw een kantoor heeft, valt het hem nog steeds op hoe ongelofelijk saai deze gang is, hoe doods. Bruine vloerbedekking uit de jaren zeventig of zo. Slijtplekken bij de koffieautomaat en in het kopieerhok. Naaldvilt tapijt. IJzersterk, maar ook supersaai. De dichte, vuilgele deuren die kennelijk voor het laatst in de vorige eeuw geschilderd zijn. Af en toe komt er geluid van een telefoongesprek uit een van de kamers, en een doodenkele keer staat iemands deur op een kier. Deuren staan alleen wijd open als de betrokken persoon er niet is. Hij passeert de directiekamer. Binnen hoort hij flarden van een, kennelijk, heftige discussie. Het zal wel weer over de op handen zijnde reorganisatie gaan. Aan het einde van de gang is er een open ruimte, daar is het secretariaat. Vier bureaus in een wat verbreed deel van de gang. De secretaresses klagen al jaren over de tocht hoewel er nergens meer een raam is dat open kan. In de loop der jaren vastgekoekt door het schilderwerk en het vuil van de straat. In het voorbijgaan hoort hij de harde en schelle stem van Gerda. Hij knikt haar toe en wijst in de richting van de liftdeuren iets verderop in een poging duidelijk te maken dat hij het bezoek ophaalt. Ze knikt terug, terwijl ze onverstoord verder gaat met het telefoongesprek. Als hij de tochtdeuren openduwt ziet hij de vingerafdrukken op het glas en de zwarte houten handgreep. Hij heeft er in de loop van de afgelopen twee jaar een spelletje van gemaakt om de beide deuren tegelijkertijd open te duwen door met flinke kracht een zet te geven tegen de aluminium strips waarin links en rechts de zwarte borstels zitten die moeten voorkomen dat het tocht in deze gang. Als hij hard genoeg duwt, dan heeft hij juist genoeg ruimte en tijd om tussen de terugdraaiende deuren door te lopen. Achter zich hoort hij dan het zachte ploffen van de deuren die weer dichtvallen. Nu hij zijn spelletje herhaalt, merkt hij dat de linker tochtdeur wat piept. Hij zal een van zijn mannen even wat siliconenspray in de scharnieren laten spuiten. In plaats van de lift, die hij meestal neemt, neemt hij de trap die zich pal naast de liftdeuren bevindt. Toegegeven, zonder de sticker op de muur ‘HIER GRATIS FITNESS! NEEM DE TRAP!’ zou hij vast weer de lift genomen hebben, maar sinds er vorige maand een van de collega’s druk in de weer is geweest met stickers plakken, is hij er toch wel over gaan nadenken. Hoewel zijn figuur wat hemzelf betreft oké is, kan zijn conditie een stuk beter.

Hij loopt de twee maal negen treden met lichte tred en loopt de ontvangsthal in. Met een vragende blik op Joop, de receptionist, loopt hij in de richting van de balie. Joop knikt begrijpend met zijn hoofd in de richting van een man en vrouw die met hun rug naar hen toe staan. Kennelijk verdiept in een van de ‘cultuurposters’ waarmee het gebouw verrijkt is ter voorbereiding op de reorganisatie.

“Mevrouw, mijnheer, de heer Doornenkamp is er,” spreekt Joop met luide stem. Ze draaien zich vrijwel gelijktijdig om. Joop maakt nu een hoofdknikje in zijn richting en de blikken van de dame en heer richten zich nu op hem.

“Goedemiddag! U bent van Pro Facility, neem ik aan?” Hij steekt zijn hand uit naar de dame, die hij zich herinnert van het congres waar hij een paar maanden geleden was. Toen gaf ze hem haar kaartje met het verzoek eens langs te mogen komen. Een blik op haar verschijning was toen genoeg geweest om daar meteen mee in te stemmen. “Hallo, Arie Doornenkamp…” stelt hij zich toch maar even voor. Ze lacht hem toe. Ze had in de voorbije maanden niets aan schoonheid ingeboet! Haar mooie donkere ogen bezorgden hem een kriebel in de hartstreek. Ineens schiet haar naam hem weer te binnen: bijna net als die van zijn dochter! Dat was toen even onderwerp van gesprek geweest. Ze had Zuid-Amerikaanse roots. “Hallo, Danielle!”

“Leuk je weer te ontmoeten, Arie. Ik heb mijn collega, Bram van Hees mee genomen. Bram is een van onze senior adviseurs.” Arie schudt ook hem de hand en hij kan de gedachte niet onderdrukken dat hij deze man er veel te goed vindt uitzien.

“Bram van Hees, aangenaam.” De man geeft hem een ferme handdruk en maakt op Arie meteen een prettige indruk.

“Arie Doornenkamp, fijn dat jullie er zijn. Zullen we maar? Mijn kantoor is op de eerste verdieping.” Met een brede zwaai van zijn arm nodigt hij hen uit hem te volgen. Met een vlotte pas loopt hij naar het trappenhuis, de lift passerend. “We proberen sinds een tijdje de lift zoveel mogelijk te mijden,” verklaart hij.

“Problemen met de lift dan?” vraagt Danielle hem.

“Nee, nieuwe bedrijfspolicy. Kijk maar!” en hij wijst hen op de sticker die schuin boven op de wand geplakt zit. “We moeten gezonder leven, dan heeft de baas langer profijt van ons!” Het laatste komt er nogal ironisch uit, beseft hij, maar de ondertoon die waarschijnlijk niet onopgemerkt blijft is wel gemeend. “Aan het eind van de gang moeten we zijn.” Hij houdt de linker tochtdeur voor hen open. Als ze het secretariaat passeren, vraagt hij Gerda, die nu geconcentreerd bezig lijkt in een of ander Excel bestand, of ze voor koffie en thee kan zorgen. Hij wacht haar antwoord niet af en loopt door, zijn gasten volgen.

“Jullie zien dat dit gebouw niet meer helemaal conform de hedendaagse eisen is. Dat is een van de onderwerpen die we eens met elkaar moeten bespreken. Jullie hebben bij Pro Facility daar vast wel leuke gedachten over!” Hij kijkt naar Danielle die hem een stralende lach schenkt. Haar donkere ogen glimmen.

“Uiteraard, we zitten vol met goede ideeën,” antwoordt ze. Even draait ze haar hoofd opzij naar haar collega Bram, die haar onmiddellijk veelbetekenend toeknikt.

“Hier zijn we er.” Terwijl hij de deur openhoudt en Bram en Danielle hem passeren, snuift hij het parfum van Danielle op. “Intrigerend” schiet hem door het hoofd. Hij nodigt hen uit plaats te nemen aan de tafel die tegen de muur staat tegenover zijn bureau. Danielle en Bram gaan naast elkaar zitten, zelf neemt hij plaats tegenover Bram, die het dichtst bij de muur zit.

“Nou, welkom. Ik denk dat de koffie en thee zo wel gebracht zullen worden, maar daar hoeven we niet op te wachten. Ik stel voor dat jullie mij eerst eens vertellen wat voor bedrijf Pro Facility is. Ik heb natuurlijk al wel wat huiswerk gedaan door op jullie website te kijken, maar ik hoor graag van jullie waar het bedrijf zich vooral mee bezig houdt. Dus, wie mag ik het woord geven?”

“Danielle kan dat uitstekend vertellen,” antwoordt Bram direct, en tegen Danielle:“Wil jij iets vertellen? Dan vul ik wel aan, mocht dat naar mijn idee nodig zijn.”

Danielle glimlacht weer en het valt hem weer op dat deze dame een geweldige uitstraling heeft. Terwijl ze in goed geformuleerde zinnen het bedrijf kenschetst, dwalen zijn gedachten af. Zou die Danielle vooral een soort van verkoper zijn? Of zou ze zelf ook het advieswerk doen? Niet vergeten te vragen! En dan die Bram… die kijkt maar met z’n knappe kop voortdurend instemmend naar Danielle. Een stel dat goed op elkaar ingespeeld is. Zouden ze wat met elkaar hebben? Ze passen wel bij elkaar, zoals ze beiden goed gekleed, goed verzorgd hier aan tafel zitten. Zouden ze het doen met elkaar? Die Bram is toch voor vrouwen ook een aantrekkelijke man, net zoals die Danielle een aantrekkelijke vrouw is. Dit soort bedrijven stuurden nooit lelijke mensen op pad. Gelukkig maar.

Als Danielle haar betoog beëindigt, na zo nu en dan aangevuld te zijn door Bram, merkt hij dat hij nauwelijks heeft opgenomen wat ze gezegd heeft. Nou ja, hij kan het toch allemaal nog eens nalezen op hun website.

“En wat denk je, Arie, zouden wij met onze firma wellicht wat voor jullie organisatie kunnen betekenen?” Het is Bram die het woord overneemt en hem de vraag stelt.

“Ik wil eigenlijk eerst nog wat andere dingen weten. Zijn jullie allebei ook adviseurs? Ik bedoel eigenlijk: staan jullie met de voeten in de klei? En, als dat zo is, kunnen jullie dan allebei eens een voorbeeld geven van opdrachten die jullie onlangs hebben uitgevoerd?”

Bram schraapt zijn keel wat en begint uitvoerig te vertellen over zijn laatste project bij een middelgrote gezondheidsorganisatie. Een mooi verhaal met alleen maar winstpunten voor de betrokken organisatie. Bram schetst hoe hij als adviseur de grote lijnen heeft uitgezet en de afdeling Facility Management heeft gereorganiseerd. Dan wordt er op de deur geklopt en komt Gerda binnen met een dienblad met daarop kopjes en kannen.

“Ah, fijn, Gerda. Dank je wel, ik zal zelf wel even inschenken.” Gerda draait zich zonder iets te zeggen om en vertrekt, de deur zachtjes sluitend.

“Kijk,” gaat Bram verder, “in elke organisatie is het natuurlijk belangrijk dat iedere medewerker doet waar zij of hij goed in is. Of dat nu leidinggeven is of koffie brengen, het is allemaal van belang dat het goed gebeurt.”

“Uiteraard,” antwoordt hij.

Dan vraagt hij Danielle: “Koffie of liever thee?”

“Koffie graag, zwart.”

Net als je ogen, denkt hij. En als hij haar de kop koffie toeschuift, ontwijkt hij haar blik en vraagt hij Bram: “En jij, Bram? Ook koffie?”

“Ja, graag, maar dan met een beetje suiker.”

“Suiker kun je hier zelf pakken. Alsjeblieft. Zo, waar waren we gebleven?”

Het gesprek kabbelt voort. Danielle vertelt over een opdracht die zij onlangs vervuld heeft. Ze is duidelijk meer bescheiden, maar komt bij hem geloofwaardiger over. Dan neemt hij zelf het woord.

“Tja, jullie hebben bij binnenkomst, en ik neem aan al voordat je binnenkwam, gezien dat dit gebouw er nogal gedateerd uit ziet. Er waren mooie plannen voor nieuwbouw, maar vanwege bezuinigingen, een reorganisatie noemen ze dat, is die hele operatie voorlopig uitgesteld. En dus moeten we het doen met deze jaren zeventig look. Maar jullie hebben vanzelfsprekend ook gezien dat het meubilair hard aan vervanging toe is, de vloerbedekking vernieuwd moet worden, de wanden, de verlichting… ga zo maar door. Nu heeft de directie bedacht, dat we in het kader van de reorganisatie efficiënter moeten omgaan met ons pand, met de ruimte. Dus denken ze aan flexplekken, kantoortuinen, dat soort dingen. Kunnen jullie eens met ideeën komen, een plan bedenken, hoe jullie bedrijf zoiets zou aanpakken? Nog geen concrete offerte, maar eerst wat grove schetsen. Ik kan jullie de tekeningen en technische zaken opsturen. Maar het gaat in eerste instantie vooral om creatieve ideeën waarmee ik naar de directie kan, waarmee we wellicht samen naar de directie kunnen gaan.” Al de tijd dat hij aan het woord is, kijkt hij naar Danielle. Het lukt hem niet zijn blik op iets anders te laten rusten. Hij voelt hoe hij ondertussen roder geworden moet zijn in zijn gezicht. Misschien zal ze denken dat het zijn enthousiasme is. Maar hij weet zelf wel beter. Hij voelt zich betrapt, omdat hij zo door haar gebiologeerd is, dat hij zelfs zijn blik niet meer kan afwenden. Wat is dat toch met hem? Waarom is hij zo onder de indruk van haar? Natuurlijk, ze is knap, aantrekkelijk. Maar hij moet zich toch wat professioneler kunnen opstellen?

“Nou, dat lijkt me een uitstekend voorstel! Zullen we over veertien dagen dan opnieuw afspreken?” Hij ziet haar mond bewegen, hij ziet haar neusvleugels zich verwijden als ze hem met vragende blik aankijkt.

“Eh, over twee weken ben ik net op vakantie. Misschien dat we samen met de vraag aan de slag kunnen gaan en dat jij dan het volgende gesprek met Arie alleen voert?” Nu kijkt ook Bram met vragende blik naar hem.

“Nou, eh, als dat voor jullie geen probleem is, voor mij zeker niet.” Op het moment dat hij het zegt, weet hij dat dit verkeerd opgevat kan worden. Het lijkt op een toespeling. “Ik denk tenminste dat we voortvarend te werk moeten gaan en dan maakt het in deze fase nog niet uit met wie ik het gesprek voer.” Pff, heeft hij zich er weten uit te redden? Hij durft Danielle nu even niet aan te kijken. Opnieuw voelt hij zich betrapt. En dan weet hij: ze maakt hem onzeker. Net zoals die Nadia hem een tijdje terug wat onzeker maakte. En eigenlijk maakt die Bram hem ook onzeker. Wat is dat toch? Misschien moet hij het dààrover morgen eens met zijn coach hebben. Verdorie, hij moet het secretariaat nog doorgeven dat hij er morgen na half vier niet meer is.

Als hij – nadat hij Bram en Danielle naar de uitgang heeft begeleid – een minuut of tien later weer terugkeert naar de eerste verdieping, dan weet hij dat hij te laat is. Gerda zal nooit langer blijven dan kwart over vijf. En dat is het al geweest. Hij pakt een notitieblaadje van haar bureau en schrijft er met grote letters op dat hij er dinsdag na half vier niet meer is. Eventuele afspraken moet ze maar verzetten! Hij plakt het blaadje op haar computerscherm. Zo. En nu zelf ook naar huis. Op een drafje loopt hij naar zijn eigen kamer. De deuren op de gang staan allemaal open. Iedereen is al naar huis. Ineens krijgt hij haast om dit deprimerende gebouw te verlaten. Deprimerend door de kale vloerbedekking, deprimerend door de vaalgele tinten op de muren, deprimerend vanwege de brandwerende plafondplaten met de tl-buizen, deprimerend ook om de mensen die er werken… Dit gebouw, deze hele organisatie deprimeert hem! Hij kan de neiging om heel hard te schreeuwen niet onderdrukken.

“KLOTE!”

Hij schreeuwt met volle kracht. Zijn stem galmt een beetje na door de lege gang, weerkaatst door de muur aan het eind. Aangemoedigd door de direct er op volgende stilte, steekt hij beide armen omhoog en roept nogmaals, zelfs nog harder en veel nadrukkelijker, maar ook trager dan de eerste keer:

“FUCKING KLOTE!”

Dan gaat een deur open op de gang. Toch nog een. Als door een wesp gestoken draait hij zich om in de richting van de opengaande deur. Hij kijkt recht in het bezorgde gezicht van de directeur:

“Gaat het wel goed met je, Arie?”

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Altijd ik! (boekfragment 3)

Hoewel de buitenlucht klam aanvoelt, doet het hem toch goed. Hij houdt zijn jas met zijn rechterhand vast, drapeert hem dan omstandig over zijn linkerarm, kijkt nog eens links en rechts om zich heen. Een onbestemde opluchting maakt zich van hem meester. Goh, was dit nu alles? Was hij hiervoor nu nerveus geweest? Het was een aardige vrouw, vriendelijk. Hoeveel aardige vrouwen had hij de laatste tijd überhaupt ontmoet? Niet veel…

Opnieuw steekt hij de Markt over, nu in tegengestelde richting. Het is nog vroeg, hij kan wel even ergens koffie gaan drinken, een terras hier in de buurt. Al lopend denkt hij even na. Misschien dat nieuwe café, vlak bij de kerk. Die terrasstoelen zagen er gisteren, toen hij er langs liep, in ieder geval comfortabel uit. Blij met een doel, steekt hij de straat over. Bij de sigarenboer op de hoek koopt hij de regionale krant. Misschien oud nieuws, maar vast en zeker ook nog iets over de stad, iets wat interessant genoeg is voor een binnenstadbewoner als hij zelf is. Als hij afrekent, vouwt hij de krant dubbel en klemt hem met zijn arm tegen zijn bovenlijf zodat hij het wisselgeld in zijn portemonnee kan stoppen. De krant neemt hij weer in zijn handen en vouwt hem open. Dan zet hij koers naar het café, terwijl hij de voorpagina bekijkt. Niet iets wat hij nog niet gelezen had op internet of teletekst vanochtend. Juist als hij het terras nadert hoort hij zijn naam roepen: “Hé, Arie!”

Gek genoeg schrikt hij er van dat zijn naam hier ineens zo luid klinkt. Hij draait zijn hoofd direct in de richting vanwaar hij zijn naam hoorde roepen. Maar het zonlicht, dat weerkaatst in de grote ramen van het pand op de hoek van de straat, verblindt hem en hij ziet niet veel anders dan wat silhouetten van mensen, stoelen en parasols. Hij brengt zijn linkerhand boven zijn ogen, waardoor hij nu beter de verschillende terrasbezoekers kan ontwaren.

“Hé, blinde!” Hij herkent nu de stem en twee seconden later ziet hij de oud-collega die hem toegrijnst vanaf een van de terrasstoelen. Hij loopt aarzelend in zijn richting en ziet nu ook de dame naast Chris, zijn oud-collega bij de gemeente. Chris staat op en steekt hem met een joviale lach op zijn gezicht een hand toe. “Kerel, lang geleden dat ik je gezien heb! Kom er even bij zitten. Trouwens, dit is Nadia, een collega van P&O.” Arie geeft haar een hand. “Arie, zoals je hoort een oud-collega van Chris…”. Hij kijkt haar aan en probeert haar snel op te nemen. Mooie vrouw, lang donkerbruin golvend haar, donkere wenkbrauwen, volle mond. Dan is er de stem van Chris, die hem dwingt zijn blik af te wenden: “Hé makker, kom nou zitten en neem een biertje.” Terwijl hij dit zegt wenkt hij al naar een van de meisjes die bedienen. “Zeg schat, mag ik van jou nog twee biertjes en een witte wijn?” En zich naar Arie draaiend schuift hij de stoel naast hem wat van het tafeltje af en klopt met zijn hand twee keer op de leuning: “Kom op, zit! Even bijkletsen, man. Jezus, dat is lang geleden, hoe lang ben je nu weg bij de gemeente? Jaar of zeven?” Omzichtig haalt Arie nu zijn jas van zijn linkerarm en drapeert hem over de rugleuning van de stoel die Chris naar hem toegedraaid heeft. Dan merkt hij hoe onhandig dat gaat met de krant nog steeds in zijn rechterhand geklemd. Hij legt de krant op de tafel en schikt dan de jas nog wat beter. Uiteindelijk gaat hij zitten op de stoel. Hij ziet hoe Nadia hem opneemt. Enigszins verlegen wendt hij zijn hoofd naar Chris. “Tja, ik denk inderdaad zo’n zeven jaar, Chris. Zeven jaar en zeven maanden, om wat preciezer te zijn. Weet je nog, dat was kort nadat die trut van Irene afdelingshoofd werd. God, man, ik ben echt blij dat ik daar weg ben!” Zijn woorden blijven even hangen en hij voelt bij zichzelf de drang om de korte stilte ook meteen te verbreken. “Jij zit daar dus nog?” Terwijl hij dit zegt, kijkt hij schuin naar Nadia, die op dat moment net een hand door haar golvende haar haalt. Dan kijkt hij Chris weer aan. Diens gezicht heeft wat vermoeide trekken, ziet hij nu. “Tja, ik kom daar niet meer weg, denk ik. Er zijn weinig andere functies beschikbaar waarin ik mijn ei kwijt kan. En ach, de afgelopen jaren heb ik geleerd me gedeisd te houden en die Irene zoveel mogelijk uit de weg te blijven. Als ze me niet hoort, ziet ze mij ook niet en dan heb ik ook geen last van haar. Maar,” en hij laat terwijl hij dat zegt zijn ogen rollen, “we hebben ook nog steeds dezelfde directeur. En van hem had ik verwacht dat hij wel wat anders was gaan doen dan ons lastig te vallen met zijn controle – tik! Nee, Arie, wees blij dat je weg bent. Er valt weinig te genieten en jij hebt het goed bekeken door op tijd weg te gaan! Ik geef het toe: ik ben weinig productief meer, ga met gepaste tegenzin naar mijn werk iedere ochtend en probeer elke werkdag het einde zonder kleerscheuren te halen en weer op tijd weg te zijn.”

“Hop, naar moeder de vrouw?”

“Nee, jongen, moeders woont daar niet meer. Die heb ik uitgekocht, haha! Ik kon er niet meer tegen. Van alles geprobeerd, relatietherapie nog zelfs, maar daar heb ik op een gegeven moment gewoon een punt achter gezet en gezegd: ik wil dit niet meer! Nou, toen hebben we wel even een klote periode gehad, maar nu is alles relaxed. Helemaal ‘flex’ zou mijn zoon zeggen. Die woont overigens al twee jaar op zichzelf, kleine appartement hier in de binnenstad. Hij zit er alleen nooit, is bijna altijd bij zijn vriendin. Maar, jongen, ik zit maar te lullen en jij zit mij maar aan te gapen. Hoe gaat het nu met jou?”

Dit is de vraag waarop hij altijd het moeilijkst antwoord kan geven. Hij weet wat er verwacht wordt. Je moet gewoon zeggen: het gaat goed, prima, beetje druk! Maar als hij eerlijk is, dan weet hij eigenlijk helemaal niet goed hoe het met hem gaat.

Als hij die avond tijdens het tandenpoetsen zichzelf aankijkt in de spiegel, vraagt hij zich af hoe een ander hem zou zien. Stel dat ik mezelf niet ken, wat zie ik hier dan voor iemand staan? Met de tandenborstel maakt hij nog een paar verticale poetsbewegingen, maar dan houdt hij stil en kijkt wat intensiever naar zichzelf. Hij kijkt naar zijn gezicht: hij heeft best flinke wallen onder zijn ogen. Hij ziet de rimpeltjes in beide ooghoeken die, nu hij in de zomer wat bruiner is geworden, licht aftekenen. Zijn blauwe ogen, het grijs-geel-wit van het hoornvlies. Hij vindt het wat vaal van kleur, wat flets. Op zijn kin ziet hij een kleine oneffenheid, de restanten van een puistje. Hij heeft er al een week steeds aan zitten krabben. Hij krijgt altijd puistjes als hij chocolade eet. Hij moet zich morgenochtend trouwens eens goed scheren, niet alleen met een paar haastige halen wat baardhaar proberen weg te krijgen. Hij ziet het rode randje van zijn linker oor, een beetje verbrand. Gek genoeg verbrandt dat kleine stukje oor ieder jaar. Hij ziet dat zijn linkeroor wat verder van zijn hoofd afstaat dan het rechter. Zijn haar, weliswaar modern geknipt door Ilona, de kapster, maar het wordt wel steeds minder. Je ziet de hoofdhuid er goed doorheen, helemaal hier onder het licht van de lamp boven hem. Maar eigenlijk is dat wat hij ziet vooral een vermoeid ogende man. Een man met weinig expressie in het gezicht, vlak is het woord dat hem te binnen schiet. Een vlakke gezichtsuitdrukking. Een gek gezegde, een vlakke gezichtsuitdrukking… je gezicht is toch juist niet vlak? Je gezicht heeft juist uitstekende delen: de neus, de kin, de oren. De dieper liggende ogen, de wat hollere plekken boven zijn kaken.

Wat zou die Nadia gezien hebben? Haar had hij het moeten kunnen vragen. Hij had gezien hoe ze hem had geobserveerd toen ze deze middag op het terras zaten. En hoe zou Chris hem beschrijven? Hij had Chris toch ook al jaren niet gezien. Chris was duidelijk ouder geworden in zijn gezicht, had er naar zijn idee nogal zorgelijk uitgezien. Chris leek iemand die altijd opgewekt en joviaal deed, maar hij vermoedde eerder een man die wat depressieve trekjes had en die trekjes vooral verborgen wilde houden voor anderen.

Tja, en dan die vraag van Chris: hoe gaat het eigenlijk met jou? Hij had er nauwelijks antwoord op gegeven. Hij had het onderwerp snel weten te verplaatsen naar zijn huidige werkgever en hoeveel beter het was om daar te werken dan bij de gemeente. Zelf wist hij dat er niet zoveel verschil was als hij anderen wilde doen geloven. Het werk was wel anders, maar hij was nog steeds dezelfde man. Ouder. En een man die geen antwoord kon geven op de vraag: Hoe gaat het nu met jou? Met het accent op ‘jou’. Wie is ‘jou’?

Posted in Uncategorized | 1 Comment

Altijd ik! – Boekfragment 2

“Waar wil je zitten? In de fauteuils of aan de tafel?” “Eh, ik heb niet echt een voorkeur” stamelt hij. Ondertussen bedenkt hij dat niet in een fauteuil wil zitten. Dan zak je zo in elkaar en komt alles strak en ongemakkelijk te zitten. “Oké, dan gaan we vandaag eens aan de tafel beginnen.” Terwijl Claudette een stoel voor hem naar achteren trekt, vraagt ze: “Heb je zin in koffie of thee? Of heb je liever een glas water?” “Thee, thee is goed, hoor.” Hij gaat zitten en schuift de stoel weer wat naar de tafel. Terwijl Claudette achter hem wat rommelt met een kan en kopjes, kijkt hij nog eens rond. Een groot schilderij met zachte tinten geel en groen hangt recht tegenover hem. Hij kan er niet direct iets in herkennen, maar vindt het wel passen in deze kamer. “Heb je nog voorkeur voor een bepaalde smaak? Ik heb groene thee met mint, rooibos of heb je liever kruidenthee?” “Eh, maakt niet veel uit, doe maar groene thee, dat drink ik thuis ook vaak.” Een paar tellen later zet Claudette hem een flinke kop thee voor en gaat tegenover hem aan de tafel zitten.

“Zo, welkom! Ik ben dus Claudette. En jij komt hier met een vraag, maar vertel eerst eens iets over jezelf, die vraag komt straks.” Haar grote, groene ogen kijken hem vragend aan en wel zodanig dat hij zich absoluut verplicht voelt te doen wat ze hem zegt. “Tja,” begint hij, “wat wil je weten?”

“Nou, om te beginnen zou je me kunnen vertellen wie je bent, wat je doet, misschien iets over je privéleven, je hobby’s, dat soort dingen.”

“Ja, eh, goed. Ik steek wel van wal.” Hij schraapt zijn keel nog eens, merkt bij zichzelf dat hij toch wat nerveus is. Hij gaat wat rechter zitten en brengt zijn rechterarm onder zijn hoofd terwijl hij met de vingers over z’n wang en kin wrijft. Had hij zich vanochtend wel goed geschoren? Ziet hij er wel verzorgd uit? Als Claudette haar stoel iets verzet, bedenkt hij dat er nu wel wat gezegd moet worden.

“Eh, ik ben Arie Doornenkamp. Ik woon hier in de stad in een soort van appartement. Ik ben nu net 47 jaar. Ik werk al een jaar of negen voor dezelfde organisatie, de laatste twee jaar als teamleider van een groep van zeven onderhoudsmedewerkers. Eh, wat wil je meer weten?”

“Nou, Arie, het gaat er niet om wat ik wil weten, het gaat er om wat jij mij wilt vertellen.” Terwijl Claudette hem dit zegt, kijkt ze hem aan met een milde blik die lijkt te zeggen: toe maar, vertel maar, je kunt het wel!

“Tja, ik ben gescheiden, een jaar of zes geleden. Ik heb twee kinderen, allebei geadopteerd. Mijn vrouw en ik konden geen kinderen krijgen. Het zijn twee meisjes, allebei uit Costa Rica. We waren daar eerder al eens op vakantie geweest. Ze zijn nu 18 en 15 jaar oud, Daniela en Silvia. Daniela is de oudste. Maar ik heb ze al een tijdje niet meer gezien. Ze wonen bij hun moeder, tien kilometer verderop. Die heeft al weer een jaar of wat een andere man, ze wonen samen en de meiden lijken het ook goed met hem te kunnen vinden. Dat is wel fijn, natuurlijk.”

Hij ziet hoe Claudette hem ondertussen bemoedigend toeknikt. Om een of andere reden die hem niet direct duidelijk is, voelt hij dit niet als een aansporing, maar eerder als een teken dat hij nu al teveel van zichzelf vertelt aan een volslagen onbekende. Deze gedachte gaat in een flits door hem heen en hij aarzelt.

“Eh, ja, dat is het eigenlijk wel. Oh ja, ik doe wat aan sport, tennis.” Even is het stil. “En,” vervolgt hij terwijl hij zijn toekomstige coach aankijkt, “vertel jij ook wat over jezelf?”

“Als je dat wilt, dan doe ik dat graag. Maar misschien is het beter dat ik eerst even de procedure uitleg van zo’n eerste gesprek. Je moet namelijk weten dat in dit eerste gesprek ik vooral uitleg hoe ik werk en welke uitgangspunten ik hanteer. Is dat oké voor jou?”

Hij knikt en mompelt bevestigend.

“Een eerste gesprek is oriënterend en vrijblijvend. De cliënt en ik hebben allebei de gelegenheid om eens te kijken of er een klik is en er voldoende chemie is om een succesvol traject in te gaan. Zo’n intakegesprek is ook bedoeld om mij een beeld te schetsen van jouw vraag. Waarom wil je een coachingstraject aangaan, wat zijn jouw vragen, zijn er nog dieperliggende vragen. Daarover wil ik het dus vandaag graag met jou hebben. Misschien gaat jouw vraag over een onderwerp waarvan ik denk: daar heb ik niets mee. Nou, dan zeg ik dat en verwijs ik je graag door naar een collega. Wat dat betreft moet het wel transparant zijn wat we doen.”

Terwijl ze spreekt, dwalen zijn gedachten af. Ze doet hem aan iemand denken, maar hij kan zich niet meer voor de geest halen aan wie. Iemand van vroeger, van zijn vorige baan misschien? Ondertussen kijkt Claudette hem vragend aan. Hij voelt zich betrapt, hij weet niet eens meer wat ze net zei. Iets over zijn vragen of zo.

“Mee eens?”

Opnieuw die vragende blik.

“Ja, natuurlijk, vanzelfsprekend…”

“Goed, dan zal ik eerst vertellen vanuit welke achtergronden ik mijn praktijk drijf. Want zoals je ongetwijfeld weet, zijn er heel veel verschillende coaches. Veel coaches zijn gegrepen door een bepaalde kijk op het leven, door een bepaalde filosofie. Ik ben zelf meer iemand die heel praktisch en ‘down to earth’ coacht: er ligt een vraag, wat zit daar achter, welke dieperliggende problemen of dilemma’s spelen een rol en hoe kan ik iemand helpen om de belemmeringen te vinden die ervoor zorgen dat een probleem in stand blijft. Want pas als je je belemmeringen kent, dan kun je ze gaan aanpakken. Snap je? Eigenlijk ga ik met een cliënt op zoek naar zichzelf, op zoek naar wie iemand ècht is.”

Ze wacht even, het lijkt of ze haar woorden meer indruk wil laten maken door een rustpauze in te lassen. Maar het duurt niet lang voordat ze met een nadrukkelijke stem vervolgt:

“Ik zou het ook zo kunnen zeggen – en zo wordt het vaker benoemd, hoor: worden wie je bent!”

Met een triomfantelijk gezicht kijkt ze hem aan. En direct daarna weer die vragende blik! Moet hij haar nu iets antwoorden, moet hij dit bevestigen? Haar ogen priemen en kijken door hem heen, hij voelt zich er niet gemakkelijk bij, ze laten hem niet los, hij mòet antwoorden, of hij wil of niet!

“Tja, worden wie ik ben, dat lijkt me wel goed, ja. Want af en toe weet ik het zelf niet zo goed meer. Ik bedoel, dan doe ik dingen of ik zeg dingen waarvan ik achteraf spijt heb, waarvan ik achteraf denk: waarom heb je dat nou gezegd of gedaan? En dan weet ik dat dus niet zo goed.”

Hij is zelf verbaasd over zijn openhartigheid. Kennelijk is die klik waarover ze het had aanwezig, anders zou hij er toch niet zo maar van alles uit flappen!

“Ja, dat lijkt me wel wat, ik denk wel dat het goed is om dat uit te gaan zoeken.” Hij weet dat hij nu een toenadering maakt, ze zal nu toch ook wel vinden dat er een klik is?

“Ja, en als jij denkt, dat – net als ik overigens – eh, dat wij er samen aan kunnen werken om jouw belemmeringen èn jouw stimulansen, want die zijn er natuurlijk ook, helder te krijgen, dan weet ik zeker dat we er wel uit gaan komen!”

Terwijl ze deze laatste woorden spreekt, ziet hij dat ze terloops een blik op de klok werpt die achter hem hangt. Hij draait zich even om en ziet dat het al bijna vier uur is. Zijn tijd zit er op.

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Altijd ik! (boekfragment)

This gallery contains 2 photos.

  De komende weken zal ik regelmatig enkele passages publiceren uit mijn boek ‘Altijd ik’ (werktitel) dat dit jaar zal verschijnen. ‘Altijd ik’ is een roman over de impact van (loopbaan)coaching. In de roman staat Arie Doornenkamp centraal, man, gescheiden, … Continue reading

More Galleries | Leave a comment